Secundaire info - versie vóór 2010

In september 2010 werd de inhoud van dit hoofdstuk vernieuwd en verwerkt in een vademecum, zie Secundaire info 2010-2011. De inhoud van vóór deze datum is hieronder opgenomen.

Na deze opdracht dien je onderstaande doelstellingen te bereiken.

Je geeft m.b.t. een bepaald thema een overzicht van alle types bronnen waarover sociaal–agogen (sociaal werkers, toegepaste psychologen, orthopedagogen, bachelors in de maatschappelijke veiligheid) kunnen beschikken:
o sociaal-wetenchappelijke naslagwerken en boeken: woordenboeken, encyclopedieën, handboeken en synthesewerken, verzamelwerken (readers), monografieën, losbladige reeksen, …
o tijdschriften
o grijze literatuur: krantenartikels, brochures, jaarverslagen, …
o juridische bronnen: regelgeving, rechtspraak, …
o statistische bronnen: cijfermateriaal
o e-bronnen: e-tijdschriften/e-boeken/websites
o publicaties van relevante auteurs, organisaties, …

Je kan deze bronnen zelfstandig opzoeken, raadplegen en beoordelen op hun betrouwbaarheid en relevantie voor het sociaal-agogisch vakgebied. Je hanteert in deze zoektocht de belangrijkste ontsluitingsmiddelen: catalogi (Libis) en e-databanken (Juriwel, SoKa, ..),websites, … .

Je besteedt aandacht aan de belangrijkste vindplaatsen van bronnen: archieven, bibliotheken, documentatiecentra, online vindplaatsen (full-text-documenten).

0. Oeverloze dataproducten

Het stellen van de juiste vragen is niet voldoende om je weg te vinden door in het informatielandschap. De huidige digitalisering overspoelt het informatielandschap met een oeverloze dataproducten van papieren en elektronische makelij. Het gaat om een tsoenami van tijdschriftartikels, tijdschriften, websites, monografieën, boeken, dissertaties, onderzoeksrapporten, thesissen en eindwerken, jaar- en congresverslagen, wetenschappelijke publicaties, persberichten, krantenartikels, literaire bronnen, wetten en regelingen, jurisprudentie, romans, toneelstukken en gedichten… Bovendien groeit deze literatuur exponentieel. Jaarlijks neemt het aantal wetenschappelijke publicaties met tien procent toe waardoor de hoeveelheid documenten die je niet mag missen vergroot. De hoeveelheid documenten die je kan verwerken, blijft echter gelijk. Dit aanzwellende en ondoorzichtige geheel is de primaire literatuur.1 Primaire literatuur betreft originele teksten digitaal, in folio of op beide dragers die omwille van de kwantiteit onhanteerbaar en onoverzichtelijk is. Je weg vinden doorheen de oeverloze dataproductie is onbegonnen werk. Vanuit deze overwegingen maken informatieleveranciers en bibliothecarissen naslagwerken of secundaire literatuur die het primaire niveau ontsluiten. Enerzijds maken zij naslagwerken die verwijzen naar de primaire bronnen. Dit zijn de referentiesystemen catalogi en bibliografieën. Anderzijds maken ze naslagwerken die een synthese maken van de primaire bron. Dit soort naslagwerken zijn repertoria encyclopedieën, (vak)woordenboeken, biografieën, adresgidsen, handboeken en zakboekjes, geografische informatie systemen, periodieken en beeldbanken. De digitalisering roept zoekmogelijkheden in het leven die in folio onmogelijk zijn. In plaats van naar de informatie te verwijzen of er een synthese van aan te bieden, laten ze je door middel van de hyperlink toe, naar de info door te klikken. Het gaat om onderwerpsgidsen en de zoekmachines.
De secundaire publicaties kennen eveneens een explosieve aangroei en dat brengt de overzichtelijkheid opnieuw in het gedrang. Dé moeilijkheid blijft: waar vind je het zoekinstrument voor je zoekvraag. Overzichten van secundaire publicaties vind je in tertiaire publicaties. Voor wat internet betreft, zijn hier de multizoekers en portalen van belangrijke organisaties te situeren. Voor de papieren uitgaven behoren tot deze categorie bibliografieën van bibliografieën, de voornaamste handboeken, collectieve catalogi van relevante bibliotheken, vaktijdschriftoverzichten. Ze zijn de sleutel tot naslag.2 Een overzicht op het tertiaire niveau is te vinden in quartaire publicaties.

De structuur van dit hoofdstuk ziet zo uit:

1. Referentiesystemen

Referentiesystemen wijzen op het bestaan van een werk door er naar te verwijzen. Klassieke referentiesystemen zijn catalogi en bibliografieën. Bibliografieën verzamelen titels volgens een criterium onafhankelijk van hun aanwezigheid op een plaats. Een catalogus is een verzameling titels afhankelijk van de aanwezigheid op een plaats [bibliotheek] of bij een uitgever. Een centrale of collectieve catalogus herbergt het bezit van verschillende bibliotheken. Uitgeverijen maken hun publicaties bekend via fondscatalogi. Sommige referentiesystemen nemen een korte samenvatting van de documenten op. Een abstract [informatief referaat] telt tussen de 100 en 300 woorden en is een accurate samenvatting die alle elementen, niet kritisch, leesvervangend presenteert. Een indicatief referaat is korter dan 100 woorden en behandelt het thema, zonder besluit. Een annotatie beschrijft in enkele zinnen of woorden de inhoud, vooral als de titel nietszeggend of misleidend is.

1.1 Bibliografieën

Een bibliografie is een titellijst van boeken die per periode, per locatie of per onderwerp is samengesteld. Ze wijst op publicaties, zet je op het spoor en oriënteert bij de onderwerpsverkenning. Als je in een bibliografie een titel vindt, zoek je via een catalogus waar de publicatie te vinden is. Vervolgens bestudeer je het artikel, bekijk je de geciteerde literatuur en zoek je die bronnen op. Dit is de sneeuwbalmethode.
Er zijn zelfstandige en onzelfstandige bibliografieën. Een literatuuropgave achterin een boek is een onzelfstandige of verborgen bibliografie. Elke student maakt ze en gebruikt ze. Vaak houden dergelijke bibliografieën het bij een alfabetische opsomming en ontbreken toelichtingen. Zelfstandige bibliografieën voegen informatie over het werk toe en gebruiken registers en indices. Zoeken kan op auteur, onderwerp, soms op tijdperk of geografie. Centrale catalogi en fulltext publicaties schuiven het concept van de zelfstandige bibliografie aan de kant.3 Binnen de zelfstandige bibliografie zijn er verschillende categorieën te onderscheiden.

  • Lopende [er verschijnen nieuwe edities] versus afgesloten [wordt niet bijgewerkt].
  • Algemene of universele [discrimineren de inhoud niet] versus speciale of vakbibliografieën [discrimineren naar vakgebied] versus interdisciplinaire bibliografieën [onderwerpen die verband houden].
  • Nationale bibliografieën [één taal land, regio of lokaliteit] versus internationale bibliografieën [meerdere talen en landen].

Bibliografieën ontstonden uit bibliotheekcatalogi (zie hieronder). Na de uitvinding van de boekdrukkunst worden ze commercieël in functie van grote boekenforen zoals die in Frankfurt van 1564 tot 1749 of in Leipzig van 1594 tot 1860]. Bibliografieën met wetenschappelijke motieven komen sinds de zestiende eeuw tot stand. Sindsdien zijn veel initiatieven genomen om alle publicaties te registreren. Een vroege poging om alle Griekse, Latijnse en Hebreeuwse literatuur in een titellijst samen te brengen, is de zestiende-eeuwse Bibliotheca universalis [Zurich, 1545-1555] van Conrad Gesner. De meer dan tienduizend werken die hij beschrijft, representeren hoogstens een kwart van het destijds bestaande bestand. Latere pogingen om universele bibliografieën te maken mislukken. De laatste poging komt van de Belgische advocaten Paul Otlet en Henri Lafontaine. In 1895 sticht Otlet het “Institut international de bibliographie”, gesubsidieerd door de regering, met als bedoeling alles samen te brengen, verschenen sinds de vijftiende eeuw.

1.2 Catalogi

Een catalogus is het geheel van titelbeschrijvingen die verwijzen naar de collectie. Voor de digitalisering is de bibliotheekcatalogus een meubel. Titelbeschrijvingen krijgen een plaats op steekkaarten en die kaarten steken in een fichebak. Het aantal steekkaarten is gelijk aan de gewenste zoekingangen (auteur, titel, onderwerp…) of beperkt zich tot wat de bibliotheek organiseren kan.4 Tegenwoordig zijn de steekkaarten gedigitaliseerd, het meubel is vervangen door een scherm, de zoekingangen zijn geautomatiseerd op elk titelwoord en je kan de catalogus overal raadplegen. Het gebruik van catalogi via internet laat je toe snel een bibliografie samen te stellen.

1. LIBIS

De bibliotheek van de katholieke hogeschool Zuid-West-Vlaanderen gebruikt als catalogus het Libis-systeem. Dit systeem wordt door meerdere onderwijs- en andere officiële instellingen gehanteerd voor het ontsluiten van hun respectievelijke collecties. Doorgaans zoek je via trefwoorden, de titel of een titeldeel en de auteurs. Keuze is er tussen 'eenvoudig' en 'uitgebreid' zoeken.

2. CLASSIFICATIES

Classificaties groeperen onderwerpen in hoofd- en subgroepen [van algemeen naar bijzonder] en plaatsen verwante onderwerpen in de nabijheid]. De classificatie voorziet de onderwerpen van een plaatscode. Nadeel is dat onderwerpen op meerdere plaatsen kunnen voorkomen, afhankelijk van de invalshoek. Het maken en bijhouden van een classificatie is arbeidsintensief en vraagt kennis. Als je deze opdracht krijgt, kijk je of er kant-en klaarschema’s bestaan die je aan past voor eigen gebruik. Vier algemene schema’s worden courant gebruikt. Het gaat om de Dewey Decimal Classification, de Universele Decimale Classificatie, de Liberary of Congres Classification en de Siso.

A. Dewey decimal classification [Ddc]

Verscheen voor het eerst in 1876 en wordt regelmatig bijgewerkt [in 1990, twintigste editie]. Melvil Dewey paste als eerste het decimale principe toe, gebaseerd op de hoofdgebieden van Francis Bacon [1561-1626]. De notaties zijn minimaal drie cijfers lang [eventueel nullen langs rechts]. Na drie cijfers volgt een punt. Oorspronkelijk is de Ddc opsommend, de volgende drukken kennen hulptabellen voor tijdsvakken en geografie. Wordt vooral in de Angelsaksische wereld gebruikt, voor wetenschappelijke en openbare bibliotheken.

B. Library of congres classification [Lcc]

De Lcc wordt sinds 1901 ontwikkeld voor de collectie van de Library of Congress in Washington maar is geschikt voor grote wetenschappelijke bibliotheken. Telt 21 hoofdklassen aangegeven met een of twee letters en een getal van maximaal vier cijfers. Hierna kan een onderverdeling volgen. Omdat de Library of Congress de titelbeschrijvingen een notatie geeft en de code in de boeken laat drukken, wordt de Lcc in andere bibliotheken gebruikt.

C. Universele decimale classificatie [Udc]

Otlet en La Fontaine ontwikkelen sinds 1905 op basis van Dewey’s decimal classification een classificatie om een universeel bibliografisch wetenschappelijk repertorium te ontsluiten. Het repertorium kwam nooit tot leven, de classificatie wel. Wetenschappen worden verdeeld in tien rubrieken. Elke rubriek wordt onderverdeeld door bijkomende getallen die de inhoud typeren. Hoe langer de code, hoe specifieker de inhoud.

D. Indelingsschema van de systematische catalogus [Siso]

Sinds 1957 indelingsschema voor de catalogus in openbare bibliotheken. Bestaat uit 19 hoofdklassen met een decimale notatie en hulptabellen met letters en asterisk.

3. THESAURUS

Een thesaurus is een database met woordgroepen die informatieverwerkers gebruiken om hiërarchische en semantische relaties vast te leggen. Nadeel is dat ze meer dan classificaties taalgebonden zijn. Een thesaurus is in een bibliotheek wat een index is in een boek.5

1.3 Onderwerpsgidsen

Onderwerpsgidsen zijn overzichten van sites aangelegd en beheerd door een redactie[ploeg]. Deskundigen - en niet de machines – bepalen wat er in de database verschijnt en categoriseren de info. Daarom leveren ze minder resultaten op dan zoekmachines. De resultaten zijn relevanter. Via categorieën krijg je toegang tot relevante bronnen. Een beschrijving over de oorsprong, de inhoud of de aard van de bron laat je toe uit te maken of de bron interessant is bij je onderzoek. De selectie, de opmaak van de inhoudsopgave, het toekennen van sleutelwoorden en het in categorieën verdelen is complex en tijdrovend waardoor de kwaliteit en de kwantiteit van onderwerpsgids tot onderwerpsgids verschilt. Onderwerpsgidsen gebruik je om een royale patrouille doorheen cyberspace te houden. Je kent het gebied, de raakvlakken of de vertakkingen niet.
Onderwerpsgidsen zijn in te delen naar inhoud of naar vorm. Als je ze ordent naar vorm, zie je verschillen tussen stambomen, indices en matrices. Stambomen zoeken van breed naar specifiek [www.yahoo.com], een matrix [www.kulak.ac.be/kulak] organiseert informatie in roosters en een index bestaat uit trefwoordenreeksen [www.knack.be]. Als je de onderwerpsgidsen inhoudelijk bekijkt zie je verschillen tussen startpagina’s, portalen, blogs en webringen. Startpunten, startpagina’s of portalen zijn thematisch georganiseerd. Via www.start.be en www.a-z.be kom je terecht bij startpaginalijsten. Portalen zijn verbonden aan een organisatie die inhoudelijke volledigheid claimen en dit ondersteunen met bronnen en werkinstrumenten zoals een zoekmachine, nieuws[brieven], productinfo, databanken, discussielijsten… Soms worden zij onderwerpsportaal, gespecialiseerde portaalsite of vortal [samentrekking van ‘vertical portal’] genoemd. Een vortal specialiseert zich in een thema of vakgebied en richt zich op een doelpubliek. Webringen en blogs kunnen eveneens functioneren als een onderwerpsgids.

1.4 Zoekmachines

Een zoekmachine levert meer maar minder relevantere resultaten op dan een onderwerpsgids. Dit komt omdat ze het web doorzoeken op basis van trefwoorden en de info niet contextualiseren. Tot de resultaten behoren documenten en websites. WebCrawler en Lycos startten in 1994. In 1995 verschenen Infoseek en Alta Vista met weinig geavanceerde technieken. Vermelden we hier tussen haakjes dat de chronologie niet altijd duidelijk is en van auteur tot auteur verschilt. Ook beroepswetenschappers gebruiken vaak ongemotiveerd andere startdata. HotBot en Northern Light zetten aan tot de ontwikkeling van de ‘advanced’ module. Een zoekmachine bestaat uit drie componenten: de ‘spiders‘ of ‘crawlers’ [programma’s die het web doorzoeken en sitewijzigingen opslaan], de cache [tijdelijke opslag voor webpagina’s] en het zoekprogramma [vergelijkt de term met de cache]. De interface van de machine bevat een zoekveld en geavanceerde toepassingen.

2. Repertoria

Terwijl referentiewerken verwijzen naar het primaire niveau maken repertoria een synthese van de documenten op dat niveau. Repertoria zijn documenten met termen, plaatsnamen, personen, data, gebeurtenissen, verklarende toelichtingen… Het gaat om encyclopedieën, [vak]woordenboeken, biografieën, adresgidsen, hand en zakboekjes, gissystemen, periodieken en beeldbanken.

2.1 Encyclopedieën

De encyclopedie beschrijft historische en geografische feiten, analyseert en synthetiseert. Encyclopedieën gebruik je bij de oriëntatie in je onderwerp. Je krijgt er basisinformatie en verwijzingen naar interessante literatuur. Verder helpt een artikel in een encyclopedie je bij de trefwoordformulering voor het zoeken in een catalogus. Behalve algemene encyclopedieën zijn er specifieke die zich beperken tot een vak of wetenschapsgebied.

2.2 [Vak]woordenboeken

Voor het zoeken van betekenissen, het vertalen van woorden, uitdrukkingen of begrippen zijn er woordenboeken. De digitale varianten zijn gebruiksvriendelijk. Een woordenboek verschilt van een encyclopedie. Het behandelt woorden als taalonderdeel en geeft de betekenis en het gebruik aan, maar laat zich niet in met wat de woorden aanduiden. Dit is de taak van de encyclopedie. Een lexicon houdt het midden tussen beide.
Specialistische of vakwoordenboeken verschaffen toelichtingen bij begrippen, instellingen, personen, feiten, plaatsen uit één vakgebied. Vakwoordenboeken verschillen wat betreft hun inhoud. Sommige zijn summier, andere uitgebreid. Gebruik het woordenboek niet alleen bij het zoeken naar betekenissen of om de schrijfwijze te achterhalen. Gebruik het ook bij het zoeken van inspiratie. Het helpt associëren, brainstormen, bij het zoeken naar jargon… Gratis kan je www.vandale.nl proberen maar met de betalende elektronische versie van Van Dale raak je echt vooruit. Eerst en vooral vervangt de elektronische versie de uitspraakwoordenboeken. Bij elk woord laat een speaker de juiste uitspraak horen. Het Nederlands kent ongeveer vijftig spraakklanken. Fonetische alfabetten geven één klank weer door één teken. Accent- en lengtetekens verfijnen de uitspraak.

2.3 Biografieën

Biografische gegevens vullen je bibliografische opzoekingen aan. Deze naslagwerken inzake persoons- en levensbeschrijvingen hebben uiteenlopende ordeningen en de selectiecriteria variëren volgens het gebied, het in leven zijn van de personen, hun vakgebied enzovoort. Het is van belang dat je de criteria om een persoon op te nemen kent. Er zijn uitgevers die zoveel mogelijk personen aanschrijven. Van iedereen die antwoordt, leest men een biografie, terwijl soms ‘belangrijke’ figuren vergeten worden.6

2.4 Adresgidsen

Onder de categorie van de adresgidsen vind je adresboeken, telefoongidsen en infolijnen. Sociale kaarten zijn elektronische adresboeken waarvan Kluwer [betalend] en de provinciale [gratis] de hoofdmoot uitmaken.7 Als de gegevens van je organisatie niet meer recent zijn, doe je er goed aan contact op te nemen met de verantwoordelijke uitgever. De provinciale sociale kaart bestaat uit zestien rubrieken.

2.5 Handboeken & zakboekjes

Handboeken [ook losbladige naslagwerken] presenteren stelselmatige syntheses van een vakgebied en volgen de actualiteit volledig en gerubriceerd. Handboeken gebruik je om een onderwerp te verkennen én uit te diepen. Visies, overzichten, inzichten, invalshoeken en samenhangen komen aan bod. Regelmatige heruitgaven, aanvullingen en correcties zorgen voor actualiteitswaarde. Om die reden zijn de meeste handboeken losbladig uitgegeven. Ze vermijden de complete herdruk. Handboeken bestaan vaak uit delen en slorpen een pak ruimte op, ze zijn omvangrijk, duur, arbeidsintensief en moeilijk hanteerbaar. De meeste werken leer je pas na ervaring kennen.

Dit kan je versnellen als je oog hebt voor:

  • de titels met betrekking tot je onderwerp, de naam en de kwaliteiten van de auteurs.
  • de inleiding en de handleiding [helpfunctie].
  • de interne ordening, de inhoudsopgave, de [soorten] registers.
  • de datum en de verschijningsfrequentie.

Bovenstaande argumenten zorgen dat de werken enkel in vakbibliotheken aanwezig zijn. De ontwikkeling van elektronische versies enerzijds en zakboekjes anderzijds maken de naslagwerken toegankelijker. Kleine [goedkope] zakboeken en gidsen geven [fragmentarische] overzichten. Elektronische versies slorpen minder papier op en zijn handig bij het zoeken. Wetenschappelijke uitgeverijen, overheidsdiensten en universitaire instellingen verzorgen doorgaans de samenstelling, de publicatie en het uitgeven van handboeken en zakboekjes. Voor ons taalgebied zijn ondermeer Bohn Stafleu Van Loghum [www.bsl.nl], Kluwer [www.wkb.be], Die Keure [www.diekeure.be], Maklu [www.maklu.be], Politeia [www.politeia.be] en Elsevier [www.ebi.nl] actief.

2.6 Gisysteem

Gis is de afkorting van een Geografisch informatie systeem en valt te omschrijven als een systeem dat locatiegebonden informatie beheert, bewerkt, analyseert en presenteert. Dit kan in de vorm van atlassen, kaarten, routebeschrijvingen, weerberichten, navigatiesystemen, als referentie naar een plaats [x,y, z coördinaat] of als een adres. Voorlopig is een Gis te onderscheiden van een adresgids [die telefoonnummers, functies en personen weergeeft]. In de toekomst kan zich een integratie van beide systemen voordoen. Andere termen voor Gis zijn locatiegebonden informatie, geo info, ruimtelijke informatie of geo-ict.

2.7 Periodieken

Wetenschappelijke tijdschriften ontstonden uit de behoefte zich snel te documenteren en om ongestructureerde communicatie per brief te formaliseren. The Internet Library of Early Journals op www.bodley.ox.ac.uk/ilej toont Engelse tijdschriften uit de achttiende en negentiende eeuw. Boeken komen daartoe te traag tot stand en het duurt lang eer je ze doorneemt. Kranten zijn te ongenuanceerd en hebben geen synthese karakter. Hun thematisch karakter, hun periodiciteit en hun resumerende aard maken tijdschriften en vaktijdschriften, nieuwsbrieven, rapporten en congresverslagen tot het instrument om de actualiteit rond een onderwerp te volgen. Deze gids beperkt zich tot vaktijdschriften. Veel organisaties stellen een nieuwsbrief ter beschikking met informatie over trends, nieuws en wijzigingen aan de site. De nieuwsbrief houdt je via mail op de hoogte en heeft het voordeel dat je zelf het net niet dient af te surfen. Je laat de actualiteit op je af komen. De inspanning om je te abonneren rendeert, maar doe het bedachtzaam. Wie zich op alles abonneert zit zo met een overvolle mailbox. De digitale krant verschilt met de ‘gewone’ krant, niet alleen in kwaliteiten maar ook in gebreken.
(…)
Schema 17. Overzicht van voor en nadelen van digitale en gewone kranten. Een digitale krant biedt voordelen. Evenwel is het onwaarschijnlijk dat de digitale krant de gewone krant zal vervangen. Omwille van de nadelen van de digitale krant zullen beide media elkaar ondersteunen [cfr. HUIZINGH E. Wat doe je met internet en wat doet internet met jou? Nieuwezijds, Amsterdam, 2001, p. 42.].

2.8 Beeldbanken

Beelden zoeken? Ben je bezig met scheepvaart en wil je weten wat een astrolabium is? Woordenboeken kunnen een voorwerp gedetailleerd omschrijven, soms ben je makkelijker af met een figuur. Visuele elementen komen voor bij het zoeken van informatie: grafieken, zwartwit- en kleurenfoto’s, tekeningen, symbolen, logo’s, verkeersborden… Ze maken in een oogopslag duidelijk wat je bedoelt. Afbeeldingen zoeken is lastig vermits een afbeelding diverse namen kan dragen: de naam van de maker, de naam van het object of een titel zoals bij een kunstwerk.

  • Google afbeeldingen zet je op weg maar volstaat niet omdat het niet in de beeldbanken zoekt.8
  • Beeldwoordenboeken zijn papieren voorlopers de beeldbanken, tonen afbeeldingen en richten zich op jargon.
  • Ook beeldbanken zijn alfabetisch en thematisch geordend via een inhoudstafel en een register. Als je de beelden hebt, kun je ze als bestand opslaan [via het icoontje in de linkerbovenhoek van de afbeelding] of je kan een screenshot maken [via PrintScreen]. Achteraf werk je het beeld bij. Dit is echter tijdrovend. Gadwin PrintScreen [www.gadwin.com] versnelt dit door met één toets een screenshot te maken en het op te slaan in een extensie die je voorkeur geniet.
  • Videobeelden vinden we tenslotte in de videobanken.